Het coronavirus (SARS-CoV-2) geclassificeerd in categorie 3 biologische agentia
De Europese Commissie heeft in samenspraak met het Europees Parlement en de Raad op 3 juni via een update van de Richtlijn voor biologische agentia het coronavirus (SARS-CoV-2) opgenomen in de lijst van biologische agentia waarvan bekend is dat deze bij de mens infectieziekten kunnen verwekken.
In het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt verwezen naar de categorie-indeling in de Europese Richtlijn. SARS-CoV-2, het coronavirus dat het ziektebeeld COVID-19 veroorzaakt, wordt in de Richtlijn geclassificeerd als biologisch agens in categorie 3. Een classificatie in categorie 3 betekent dat het een agens is dat bij de mens een ernstige ziekte kan veroorzaken en een groot gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers kan opleveren en waarvan er een kans is dat het zich onder de bevolking verspreidt, terwijl er gewoonlijk een effectieve profylaxe of behandeling bestaat. “Niet-propagatief diagnostisch laboratoriumwerk”, zoals het werk bij de PCR-testen in GGD testraten moet worden uitgevoerd in een inrichting waar gebruik wordt gemaakt van procedures die ten minste met beheersingsniveau 2 gelijkwaardig zijn. De aanwijzingen voor beheersingsmaatregelen en beheersingsniveaus met betrekking tot biologische agentia staan in bijlage V van Richtlijn 2000/54/EG over biologische agentia. De classificatie is in overeenstemming met internationale aanbevelingen van onder andere de World Health Organization (WHO).
Wat betekent de classificatie in de praktijk?
De classificatie van SARS-CoV-2 in categorie 3 betekent dat specifieke maatregelen moeten worden genomen bij potentiele blootstelling aan het virus en is voornamelijk bedoeld voor het gericht werken met het virus. Zo is de classificatie gericht op handelingen waarbij het virus vermenigvuldigd wordt (bijvoorbeeld bij het kweken van het virus). Dit wordt in apart beveiligde ruimtes (de zogenaamde BSL-3 laboratoria) gedaan. Niet-propagatief diagnostisch laboratoriumwerk in verband met SARS‐CoV‐2 moet worden uitgevoerd in een inrichting waar gebruik wordt gemaakt van procedures die ten minste met beheersingsniveau 2 gelijkwaardig zijn (dit geldt bijv. bij de PCR-testen van materialen afgenomen in de GGD teststraten). Voor omstandigheden waarin niet actief gepoogd wordt het virus te vermeerderen gelden algemene preventieve en beschermende maatregelen met betrekking tot blootstelling aan biologische agentia.
Aanvullend zijn er maatregelen om de mogelijke blootstelling van werknemers aan biologische agentia tot een laag niveau terug te brengen, afhankelijk van de classificatie. Werknemers die in BSL-3 faciliteiten aan SARS-CoV-2 werken worden bijvoorbeeld apart geregistreerd. De in Nederland geïmplementeerde maatregelen zijn conform de door de Europese Commissie vastgestelde maatregelen sinds het begin van de COVID-19 pandemie. De wijziging van de richtlijn is in werking getreden, maar wordt geïmplementeerd met ingang van 24 november 2020.
Waarom categorie 3?
De plaatsing van SARS-CoV-2 in categorie 3 biologische agentia is in overeenstemming met de classificatie van MERS-CoV en SARS-CoV-1, die ook in categorie 3 zijn geplaatst. Ook is de classificatie in overeenstemming met diverse internationale aanbevelingen, zoals die van de World Health Organization (WHO). Voor categorie 3 pathogenen geldt dat ze mogelijk ernstige infectie veroorzaken met kans op verspreiding en zijn er wel mogelijkheden tot behandeling of preventie.
Bij categorie 4 virussen (zoals het ebolavirus of het pokkenvirus) wordt ervan uitgegaan dat blootstelling eraan zeker een ernstige ziekte zal veroorzaken met grote kans op verspreiding, zonder behandel- of preventiemogelijkheden. SARS-CoV-2 kan ernstige infectie veroorzaken, maar doet dat bij het overgrote deel van de geïnfecteerden niet en is daarom in categorie 3 geplaatst.
Wat betekent de classificatie voor jeugdige werknemers?
In het Arbeidsomstandighedenbesluit (artikel 4.105) staat dat het verboden is om jonge werknemers te laten werken met biologische agentia van categorie 3 of 4. Dit geldt ook voor het coronavirus. Tevens mogen zij hier niet aan blootgesteld worden bij het uitvoeren van werkzaamheden. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het gaat om de aard van de werkzaamheden waarin blootstelling aan het virus zou voorkomen. Artikel 4.105 dient dus zo te worden gelezen dat jeugdige werknemers niet mogen worden ingezet voor werkzaamheden waarbij specifiek risico bestaat op blootstelling aan biologische agentia van categorie 3 of 4, zoals bij de COVID-19-afdeling van een ziekenhuis.