14/03/19 - Column Leon Verdonschot, Gevaarlijke Stoffen Innovatiefestival
We leren nog elke dag bij over hoe er veilig gewerkt kan worden met gevaarlijke stoffen. Daarom organiseerde het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onlangs het Gevaarlijke Stoffen Innovatiefestival in Utrecht. Met onder andere staatssecretaris Tamara van Ark, een innovatiemarkt op het gebied van de arbeidshygiënische STOP-strategie, de prijsuitreiking van de Goede Praktijken Competitie en meer.
Publicist en schrijver Leon Verdonschot woonde de dag bij en gaf zijn blik van buiten in een column tijdens de plenaire afsluiting. Lees hier zijn column.
“Beste mensen,
Een vriendin van me is op zoek naar een huis in deze regio. Twee weken geleden leek ze haar droomhuis te hebben gevonden, ergens tussen Utrecht en Maarssen.
Toen ze samen met haar vriend aankwam voor de bezichtiging, bleek dat de verkoopmakelaar een aantal vaste woorden had waarmee hij vrijwel iedere zin begon. Het waren er precies zeven, namelijk: “Ik moet er wel even bij vermelden”.
Het begon toen mijn vriendin door de woonkamer liep, en bijna struikelde over wat een onzichtbare kuil leek te zijn. De makelaar zei: “Ik moet er wel even bij vermelden dat er sprake is van enige verzakking.”
Daarna gingen ze naar de volgende etage, waar de slaapkamers en de badkamer zich bevonden. Ze bekeken de kamers, toen mijn vriendin ineens een beetje duizelig werd. De makelaar zei: “Ik moet er wel even bij vermelden dat meer mensen hier last van hebben. De verzakking leidt er op deze verdieping toe dat veel mensen last krijgen van hun evenwichtsorganen.”
Wat inmiddels ook was verzakt, was het enthousiasme voor de woning. Maar de makelaar stond erop dat ze nog even een kijkje namen op de zolderverdieping, die volgens hem prachtig was verbouwd. Er bleek geen vaste trap naar de zolder aanwezig, maar de makelaar nam een losstaand trapje, en zette dat tegen het zolderluik. Mijn vriendin en haar vriend vonden het een wat gammele aanblik, en zeiden dan ook: “Dat ziet er niet echt veilig uit.”
De makelaar antwoordde dat het heus geen kwaad kon, hij had al zo vaak op deze ladder gestaan. Hij zei het terwijl hij de treden beklom. En terwijl hij het zei, maakte hij een misstap en viel hij, van de ladder, op de grond. Het was niet het einde van de makelaar, maar wel van de rondleiding, en van dit huis als potentieel nieuwe woning.
Terwijl ze terug naar beneden liepen, zagen mijn vriendin en haar vriend uit het raam het schuurtje waar ze nog zo enthousiast over waren toen ze de Funda-foto’s hadden bekeken, maar dat ze inmiddels al helemaal waren vergeten. Haar vriend wees naar het schuurtje, en wilde iets vragen, maar de makelaar was hem voor, en zie: “Ik moet er wel even bij vermelden dat er bij het bouwen van de schuur gebruik is gemaakt van asbesthoudend materiaal.”
Toen ze afscheid namen voor het huis, zag haar vriend pas het hem onbekende materiaal dat was gebruikt voor het, overigens spuuglelijke, plafond in het halletje. De makelaar zei dat hij hier wel even bij moest vermelden dat dit een materiaal was dat inmiddels vanwege de brandveiligheid niet meer is toegestaan in huizen, en dan ook zou moeten worden verwijderd.
Op de terugweg kwamen mijn vriendin en haar vriend in een discussie terecht. Niet over het huis, dat was wel duidelijk genoeg. Maar wel over het plastic-achtige spul dat was gebruikt voor die soort-van-schrootjes in de hal. Wat was dat dan voor materiaal, en hoezo was het brandgevaarlijk? Het zag er namelijk uit alsof het juist het enige was dat zou overblijven als het huis ooit in vlammen zou opgaan, of verder zou verzakken, of zelfs als de wereld zou vergaan. De discussie ging ook over het schuurtje, waar haar vriend zulke grootste plannen mee had. “Dat zag er als enige nog wel oké uit, eigenlijk, zo van boven, vanuit het raam,” zei hij.
Maar ja, zei zij: asbesthoudend materiaal. Dus dat moeten we binnen een paar jaar allemaal laten verwijderen. Dan lopen hier mannen in witte pakken rond.
Nee, dat hoeft niet meer, zei hij, dat had hij nou juist in de krant gelezen, dat dat allemaal best wat minder omzichtig kon.
Oh, ja, wie zei dat? Ja, weet ik veel, zei hij, een of andere onderzoekscommissie.
Toevallig kende zij iemand die in de asbestverwijdering werkte, en daar had ze toch heel andere verhalen van gehoord. Ja, duh, logisch, zei hij: die leven daarvan.
De eerste innovatiepitch van vandaag, die van Wesley over moderne asbestverwijdering, die hadden ze uiteraard nog niet gehoord. En zo ging het verder, de hele weg, tot ze thuis waren en het in ieder geval over één ding eens waren: ze blijven hier nog iets langer wonen.
Ik dacht dat ik me vandaag tussen mensen zou bevinden die dat soort discussies niet voeren, omdat ze exact weten hoe het zit met gevaarlijke stoffen, en daar ook naar handelen. Meteen bij de dagopening bleek dat al enorm tegen te vallen. Waar staat STOP voor? Vroeg dagvoorzitter Marijke Roskam. De achtereenvolgende stappen van Substitutie, Technische maatregelen, Organisatorische maatregelen, Persoonlijke Beschermingsmiddelen bleken bij minder dan de helft van de aanwezigen bekend. En dan heb ik het over ú, mensen uit de praktijk, in de meest letterlijke zin van het woord praktijkdeskundigen.
Bevestigend antwoord op de stelling immers ‘In mijn werkplaats heeft zich wel eens een incident met gevaarlijke stoffen voorgedaan?‘: 41 procent van u. Dus ja, écht praktijkdeskundigen. Hoe komt dat, dat ook u niet altijd doet wat nodig is, dat zelfs onze staatssecretaris, hebben we vandaag gehoord, geregeld naar buiten wandelt met haar lunch om frisse lucht te halen die niet fris is en dat ze dat doet zónder beschermend masker op?
Toen ik zojuist een workshop bezocht van Femke Rijpma van 3M, werd dat me duidelijker. Haar workshop ging over de vraag waarom mensen onveilig werken, ook als ze wéten dat ze dat doen. Waarom toch, was haar vraag.
Ah joh, even snel. Ik wil naar huis. Jan werkt hier al 40 jaar, en heeft het ook nooit gedaan. De klus moet af.
Herkennend geknik bij al deze antwoorden. Herkennend geknik ook toen ze het verschil uitlegde tussen zichtbaar gevaar (brand) en merkbaar gevaar en gevaar met directe risico’s aan de ene kant en aan de andere kant onzichtbaar onmerkbaar gevaar met risico’s op lange termijn. Bij dat laatste heb je geen last van onmiddellijke gevolgen als je jezelf niet beschermt. Waarom beschermen mensen zich in het algemeen dan toch, desondanks? Vooral door het voorbeeld van sleutelfiguren. Niet omdat het de regel is, maar omdat het de norm is, en daarmee de gewoonte wordt.
Een van mijn vele vakantiebaantjes als scholier was op de luchthaven in Beek. Dat vliegveld heet niet Vliegveld Beek, want dat klinkt te lullig, dus het klinkt naar internationale ambitie en heet dus Maastricht Aachen Airport. Op en rond het luchthaventerrein liggen tamelijk veel bedrijven, en een daarvan was een bedrijf dat computers en computerbenodigdheden over de hele wereld verstuurde. Daar deed ik vakantiewerk, en dat deed ik ironisch genoeg omdat ik zelf aan het sparen was voor een computer, de Commodore 64. Iemand hier ooit een Commodore 64 gehad? (Of een Amiga? Dan had je een aanmerkelijk beter betaald vakantiebaantje.) Wij pakten dus computers in, aan de lopende band, letterlijk. Omdat ik maar een paar weken had om die Commodore 64 bij elkaar te sparen voor de school weer begon, nam ik iedere extra klus aan. Overwerken betaalde extra, dus hoe meer ik kon overwerken, hoe beter.
Op een dag vroeg mijn leidinggevende mij en de andere vakantiewerker op zijn kantoor. Die andere jongen werkte net zo hard en graag als ik. Ik weet niet waar hij voor aan het sparen was. Hij maakte altijd een stonede indruk, dus volgens mij blowde hij gewoon elke avond zijn vakantie-inkomen weer op. Onze leidinggevende had een klusje waar we misschien interesse in hadden, zei hij: of we de volledige buitenkant van het gebouw wilden schoonmaken. We kregen er een uurloon van 200 procent voor. Hij zei dat het spul, zo noemde hij het, het spúl waar we het pand mee schoonmaakten tamelijk agressief was, dus we moesten plastic handschoenen aan. En we konden de damp van het spul beter ook niet inademen, dus als we wilden had hij ook mondkapjes voor ons, al moesten we dat zelf weten, want echt prettig ademen was dat natuurlijk niet. Ik was meteen enthousiast, en dat kwam door één term, en dat was ‘200 procent’. Alles dat hij daarna zei had ik wel verstaan, maar niet gehoord.
We draaiden ook avonddiensten, en toen ik mijn collega-vakantiewerker ’s avonds weer zag, vertelde hij dat zijn vader allemaal kritische vragen had gesteld. Wat dat ‘spul’ dan precies was. Waarom uitgerekend de twee vakantiekrachten deze taak kregen aangeboden. Of twee plastic handschoenen wel voldoende bescherming boden. Mijn collega-vakantiewerker had geen antwoord op al die vragen, hij had diep gezucht en het ultieme puber-antwoord gegeven: ‘Ja Jezus, dan niet’.
Het maakte mij nog steeds niet ongerust, integendeel. Ik dacht aan 200 procent keer 2 inmiddels, dus 400 procent. Ik nam me wel voor er zelf thuis niets over te vertellen, geen ouderlijk gezag ging tussen mij en het grootkapitaal staan. Drie achtereenvolgende dagen poetste ik het pand met een plastic verpakking vol waarschuwende logo’s waar ik niet naar keek en die ik trouwens ook niet zou hebben herkend, en een spons en een dampende emmer. Ik werd steeds laconieker, en toen ik na de derde en laatste dag thuiskwam vroeg mijn moeder wat er met mijn spijkerbroek was gebeurd. Die leek wel gebleekt, maar niet volledig, maar spettersgewijs. “Dit krijg ik er niet meer uit”, zei mijn moeder. Nu baalde ik wel. Een stof die mijn spijkerbroek verknalde, ja: dat was een gevaarlijke stof. De dag erna ging ik verhaal halen bij mijn leidinggevende. Hij vloekte, en zei: “Wie doet nu ook zijn goede broek aan naar zijn werk?” Toen vroeg hij wat die broek had gekost. Ik zei: 100 gulden. Hij zei: dit blijft tussen ons, opende een la en haalde er vier briefjes van 25 uit. ’s Avonds kwam ik thuis. Mijn moeder zei: ik heb trouwens goed nieuws. Ze pakte mijn spijkerbroek van het wasrek en hield hem als een trofee omhoog. Geheel vlekkeloos.
U begrijpt, mijn puberbrein heeft de totaal verkeerde associaties gelegd bij gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen staan gelijk aan een versnelde Commodore 64. Waar loopt u tegen bij het doorvoeren van nieuwe maatregelen, werd u vanmiddag in de grote zaal gevraagd. ‘Kosten’ scoorde hoog. Bij mij was het probleem vooral: baten.
De wasstraat hier, zoals dagvoorzitter Marijke Roskam het noemde, de wasstraat vol, vol innovaties en goede praktische voorbeelden, van de gloednieuwe online tool ‘werk en longen-check’ tot dust collectors tot air cleaner painters, die wasstraat is één groot inspirerend voorbeeld van hoe u in de praktijk bezig bent met een oplossing van dit probleem.
Want dat is het, we hebben het hierover verre van een luxeprobleem, maar over een enorm maatschappelijk probleem. Dat jaarlijks 4100 mensen door beroepsziekten overlijden, waarvan 3000 door gevaarlijke stoffen: dat zijn 8 doden per dag.
Terwijl wij hier vandaag met elkaar spraken over het zo veilig mogelijk werken met gevaarlijke stoffen, lieten 8 mensen dóór gevaarlijke stoffen een vrouw achter, een man, kinderen, vrienden, collega’s. Je hoeft maar één keer geconfronteerd te zijn met iemand met COPD (Chronische Obstructieve Long Ziekte) die dat aan niets anders te danken heeft dan gewoon elke dag naar zijn werk gaan, om te concluderen dat er, ondanks al die inspirerende voorbeelden die we vandaag hebben gezien en gehoord, geen enkele reden is voor zelfgenoegzaamheid, eerder tot collectieve schaamte.
In die term ‘collectief’ zit nog wel iets problematisch besloten. Want die term STOP, kern van de campagne, blijkt in de praktijk niet STOP, maar POTS. Op de vraag aan het begin van deze dag welke soorten maatregelen u neemt; op die vraag scoorde persoonlijke beschermingsmiddelen bijna twee keer zo hoog als substitutie. Stap vier scoorde bijna zo hoog als stap 1. Om veel praktische redenen logisch en begrijpelijk, zoals alleen al de laatste pitch van vandaag duidelijk maakte, die van het autoschadeherstelbedrijf waarvan zeker de oudere werknemers zijn opgegroeid in de geur van thinner. Die verslaafd zijn geraakt aan de geur van thinner, letterlijk. Dit probleem is te ingewikkeld om te spreken van daders, maar het is niet te ingewikkeld om te spreken van slachtoffers. We hebben hier te maken met een collectief probleem, en de oplossing in de praktijk is vooral een persoonlijke. Ook dat is op zichzelf problematisch.
En ja, ik realiseer me: ú bent de moeilijke praktijk, en ik, ík heb lekker makkelijk lullen hier vanachter mijn katheder, met als meest gevaarlijke stof vandaag de koffie van het tankstation vanochtend.”
Leon Verdonschot
Utrecht, 14 maart 2019