Wat er moet gebeuren als er gewerkt wordt met biologische agentia, wordt beschreven in hoofdstuk 4, afdeling 9 van het Arbobesluit.
Blootstelling
Als onderdeel van de risico inventarisatie en -evaluatie (RI&E) moet een werkgever de blootstelling aan biologische agentia beoordelen (Arbobesluit 4.85). Dit betekent dat de aard, mate en duur van de blootstelling wordt beoordeeld met als doel het gevaar voor de werknemer te kunnen bepalen.
In de inventarisatie moeten specifiek worden benoemd:
- gegevens van de categorieën van de biologische agentia waaraan de werknemers kunnen worden blootgesteld;
- vaststelling van de aard, mate en duur van de blootstelling;
- informatie over ziekten die werknemers kunnen oplopen of al hebben opgelopen;
- mogelijke allergische- of vergiftigingseffecten die de werknemers ondervinden of kunnen ondervinden;
- resultaten van specifieke arbeidsgezondheidskundige onderzoeken;
- al dan niet voorgeschreven beschermende maatregelen;
- medewerkers die blootgesteld (kunnen) worden (mogelijke ziekten voor werknemers en risicogroepen).
Voorlichting, instructie en goed intern toezicht zijn verplicht. Mocht er toch een besmetting optreden, dan moet dit worden geregistreerd. Ziektes die door de besmetting optreden, worden gezien als beroepsziekten.
Categorieën biologische agentia
Biologische agentia worden in het Arbobesluit ingedeeld in vier categorieën. Dit wordt gedaan op basis van besmettelijkheid, mogelijke therapie bij besmetting en de gevolgen van een besmetting. Artikel 4.84 lid 3 van het Arbobesluit onderscheidt - in het kort - de volgende 4 categorieën:
-
Biologisch agens van categorie 1
Een agens waarvan het onwaarschijnlijk is dat het bij de mens een ziekte kan veroorzaken. -
Biologisch agens van categorie 2
Een agens dat bij de mens een ziekte kan veroorzaken en een gevaar voor de werknemers kan opleveren. Het is onwaarschijnlijk dat het zich onder de bevolking verspreidt. -
Biologisch agens van categorie 3
Een agens dat bij de mens een ernstige ziekte kan veroorzaken en een groot gevaar voor de werknemers kan opleveren. Er is een kans dat het zich onder de bevolking verspreidt. -
Biologisch agens van categorie 4
Een agens dat bij de mens een ernstige ziekte veroorzaakt en een groot gevaar voor de werknemers oplevert. Er is een grote kans dat het zich onder de bevolking verspreidt.
Categorie 1 agentia zijn niet ziekmakend voor de mens. In de 2e categorie zitten de minst schadelijke en in de 4e meest schadelijke biologische agentia.
De indeling van bacteriën, virussen, schimmels en parasieten die geldt binnen de Europese Unie is te vinden in de EG richtlijn 2000/54/EG.
Register bijhouden voor categorie 3 en 4
Als medewerkers blootgesteld kunnen worden aan biologische agentia van de categorie 3 of 4 dan is de werkgever verplicht een register bij te houden ( Arbobesluit artikel 4.90). In dit register wordt per werknemer vastgelegd welke werkzaamheden hij heeft verricht. En, voor zover te bepalen, aan welk biologisch agens of welke biologische agentia hij eventueel is blootgesteld.
Het register moet tot minstens tien jaar na de laatste blootstelling bewaard worden. Als de mogelijke effecten zich pas na langere tijd kunnen openbaren, dan moet het register langer bewaard worden tot maximaal veertig jaar. De werknemer heeft recht op inzage in zijn gegevens uit het register.
Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
De werkgever moet de werknemer die met biologische agentia werkt een arbeidsgezondheidskundig onderzoek aanbieden. Mensen kunnen namelijk zeer verschillende lichamelijke reacties hebben op blootstelling.
De werkgever biedt zo’n onderzoek aan:
- bij aanvang van arbeid aan iedere werknemer die kan worden blootgesteld;
- bij arbeid aan iedere werknemer die potentieel is blootgesteld;
- aan iedere werknemer die potentieel is blootgesteld en een infectieziekte heeft opgelopen (zie ook NCVB meldingsplicht);
- aan iedere werknemer die potentieel aan hetzelfde micro-organisme is blootgesteld en (nog) niet is ziek geworden;
- aan iedere werknemer na beëindiging van arbeid met potentiële blootstelling.
Ook tijdens verzuimbegeleiding en spreekuur moet er specifieke aandacht zijn voor biologische agentia, als deze op het werk kunnen voorkomen.
Genetisch gemodificeerde organismen en certificering
Certificeringseisen in relatie tot biologische agentia zijn verwoord in het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer:
- Het toezicht op het werken met genetisch gemodificeerde organismen (GGO's) moet worden uitgevoerd door een biologische veiligheidsfunctionaris (BVF). De taken en bevoegdheden van een BVF staan beschreven in de Regeling GGO (Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer).
- Voor laboratoria waar wordt gewekt met GGO's of biologische agentia categorie 2, 3 of 4, gelden specifieke eisen met betrekking tot de inrichting van het laboratorium. Meer informatie hierover is te vinden in de Regeling GGO en de Richtlijn 2000/54/EG over biologische agentia.
Arbocatalogi
Meerdere branches hebben voorschriften over biologische agentia opgenomen in hun arbocatalogi. Daarmee onderkennen die branches dat mogelijke blootstelling aan biologische agentia behoren tot de risico's van de werknemers binnen die branche.
De voorschriften in de arbocatalogi zijn specifiek gericht op de betreffende branche. Werkgevers en werknemers krijgen de op hen gerichte, praktische informatie bij het opzetten en onderhouden van een gezonde en veilige bedrijfsvoering. De voorschriften zijn niet vrijblijvend. De Nederlandse Arbeidsinspectie zal bij inspectie in een sector de regels zoals beschreven in de arbocatologus als referentiekader gebruiken.
Voorbeelden van arbocatalogi van enkele branches zijn:
- Arbocatalogus voor de Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg
- Arbocatalogus Kinderopvang en de Arbocatalogus Jeugdzorg
- Arbocatalogus algemene en categorale ziekenhuizen
- Arbocatalogus Uitvaartzorg
- Arbocatalogus Dierenartsenpraktijken
Andere belangrijke richtlijnen
Voor specifieke blootstellingssituaties aan biologische agentia zijn door deskundigen en beroepsorganisaties richtlijnen opgesteld voor beoefenaars van bepaalde beroepen. Hoewel deze richtlijnen geen wetgeving zijn, zijn ze niet vrijblijvend:
- Landelijke Richtlijn Prikaccidenten - Deze richtlijn beschrijft het uit te voeren beleid na prik-, bijt-, snij- en spataccidenten met bloed en andere lichaamsvloeistoffen.
- Hygienerichtlijn voor permanente make-up - Deze richtlijn beschrijft op welke wijze volgens de huidige inzichten infecties voorkomen kunnen worden.
- Hygiënerichtlijn voor kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang
- LCI-richtlijnen - De Richtlijnen Infectieziektebestrijding van het LCI, het Landelijk Coördinatiecentrum Infectieziektenbestrijding, zijn bedoeld als ondersteuning voor de dagelijkse GGD-praktijk. Ze bevatten een zeer uitbreide hoeveelheid informatie voor de professional die te maken heeft met infectieziekten.