Ontvlambare stoffen branden zeer gemakkelijk. Deze stoffen kunnen gemakkelijk door vonk of open vuur worden ontstoken. Voorbeelden zijn wasbenzine, thinner en ethanol.
Voor vloeistoffen en gassen zijn het vlampunt en de gebruikstemperatuur bepalend. Voor vaste stoffen vooral de fijnheid van het poeder. Daarnaast is de elektrische geleidbaarheid van belang, omdat een stof die elektriciteit slecht geleidt bij transport of storten, kan opladen. De statische oplading kan leiden tot een vonk, die de stof doet ontbranden.
Waar kom je het tegen?
Ontvlambare stoffen komen in vrijwel alle werkomgevingen voor.
Wetgeving over ontvlambare stoffen
Voor de risico-inventarisatie en -evalutie (RI&E) moet een werkgever de blootstelling aan gevaarlijke stoffen, waaronder ontvlambare stoffen, beoordelen.
De Arbeidsomstandighedenwet geeft in artikel 3 lid 1 aan dat de werkgever doeltreffende maatregelen moet nemen op het gebied van brandbestrijding. Artikel 6 van de wet geeft aan dat de werkgever bij de aanwezigheid van zeer grote hoeveelheden brandbare stoffen een aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie (ARIE) moet uitvoeren.
Is het een risico?
Ontvlambare stoffen zijn te herkennen aan een van de volgende H-zinnen op het gevaarsetiket:
- H220: Zeer licht ontvlambaar gas.
- H221: Ontvlambaar gas.
- H222: Zeer licht ontvlambare aerosol.
- H223: Ontvlambaar aerosol.
- H224: Zeer licht ontvlambare vloeistof en damp.
- H225: Licht ontvlambare vloeistof en damp.
- H226 Ontvlambare vloeistof en damp.
- H228: Ontvlambare vaste stof.
In bijna alle gevallen staat er naast een van de bovenstaande H-zinnen het volgende gevarenpictogram: een ruit met daarin een vlam. Het risico kan worden beoordeeld met de ATEX-module (ATEX: ATmosphères EXplosibles) van de Stoffenmanager.
Maatregelen
Bij het nemen van maatregelen om de kans op brand of explosie te verlagen, is het verplicht om de arbeidshygiënische strategie te volgen, het voorgeschreven stappenplan. Aanbevolen maatregelen zijn bijvoorbeeld:
- kies voor vloeistoffen met een hoger vlampunt;
- voorkom de vorming van fijnstof. In sommige situaties kan dit bijvoorbeeld door te pelletiseren (stof tot pellets ofwel bolletjes verwerken) of door het fijnstof in een vloeistof te doen;
- zorg ervoor dat er minder damp ontstaat (lage temperatuur, goed gesloten verpakking);
- voer de gevormde damp af (afzuiging, aanvoer verse lucht);
- vermijd ontstekingsbronnen;
- voorkom de vorming van nevel of dampwolken van brandbare stoffen: zorg voor voldoende ventilatie, werk in de zuurkast, voorkom morsen, verzeker koelerslangen en neem het rookverbod in acht;
- zorg ervoor dat stoffen boven hun ontstekingstemperatuur niet in aanraking komen met lucht;
- verwarm brandbare stoffen alleen met een waterbad, isomantel of speciale apparatuur;
- ga voorzichtig om met oliebaden, gebruik bij voorkeur een thermostaat;
- voorkom snelle uitbreiding van een beginnende brand: hou voorraden brandbare vloeistoffen uit de buurt van de werkplek;
- bewaar in de werkruimte niet meer brandbare stoffen dan op één dag nodig zijn;
- controleer voordat met brandbare vloeistoffen wordt gewerkt of de brandblusapparaten aanwezig zijn;
- voorkom breuk van flessen door zo veel mogelijk gebruik te maken van onbreekbare verpakkingen;
- voorkom stofvorming of stof-ophoping;
- maak gebruik van deugdelijke, vonkvrije elektrische apparatuur;
- zorg ervoor dat installaties en installatieonderdelen geaard zijn;
- maak gebruik van organisatorische maatregelen, zoals een heet-werkvergunning; en
- train de medewerkers, zodat zij weten waar in het bedrijf de risico's kunnen optreden, hoe ze te herkennen zijn en welke voorzorgsmaatregelen noodzakelijk zijn. Herhaal de training periodiek en geef deze ook aan nieuwe medewerkers.