Wat zegt de wet over reprotoxische stoffen?

In de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) moeten werkgevers alle risico’s op de werkvloer beoordelen. Dat betekent dat ze dus ook aandacht moeten besteden aan werkenden met een kinderwens, die zwanger zijn en die borstvoeding geven. Werkgevers zijn verplicht om de risico's van het werken met stoffen te beperken in eerste instantie door doeltreffende maatregelen te nemen. 

Met de nieuwste wetswijziging moeten werknemers op dezelfde manier beschermd worden tegen reprotoxische stoffen als tegen kankerverwekkende en mutagene stoffen. Dit betekent dat de werkgever nu ook in eerste instantie reprotoxische stoffen (van categorie 1) vervangen moet door andere niet-schadelijke of minder schadelijke stoffen om op deze manier blootstelling te voorkomen. Kosten mogen niet de doorslaggevende reden zijn om hiervan af te zien. Mocht substitutie niet mogelijk zijn dan kunnen er andere doeltreffende maatregelen worden genomen. 

Doeltreffende maatregelen: de STOP-strategie

Als de werkgever doeltreffende maatregelen moet nemen, is hij of zij verplicht om daarbij de arbeidshygiënische strategie te volgen. Deze strategie is vastgelegd in artikel 4.4 van het Arbobesluit en wordt ook wel de STOP-strategie genoemd. De volgorde van maatregelen staan in volgorde van prioriteit. De werkgever probeert eerst de eerste maatregel toe te passen. Werkt dit niet of onvoldoende, dan komt de volgende maatregel in beeld. 

  1. Substitutie: vervangen van de stof door een ongevaarlijk of minder gevaarlijk alternatief. 
  2. Technische maatregelen toepassen: bijvoorbeeld werken in een gesloten systeem, aanpassing van het werkproces, andere uitrusting of materiaal. Zo kan het vrijkomen van de stof worden voorkomen of zoveel mogelijk worden beperkt. 
  3. Organisatorische maatregelen of collectieve beschermingsmaatregelen: een voorbeeld is het afwisselen van werkenden in een dienst.
  4. Persoonlijke beschermingsmaatregelen: voorbeelden zijn handschoenen, een beschermd pak of een veiligheidshelm. 

Training, voorlichting en overleg

De werkgever is verplicht om goede voorlichting en training te geven aan werkenden, zodat zij veilig met de stoffen kunnen omgaan. Dit moet voorafgaand aan het werken gebeuren, dus: op het moment dat een werknemer in dienst komt én aan alle werknemers op het moment dat er met een andere stof gewerkt gaat worden. De werkgever moet hen (laten) informeren over de veiligheid en preventieve maatregelen en over de redenen waarom hij of zij deze maatregelen treft. 
 
In het geval van een risico voor een kinderwens, een zwangerschap of borstvoeding moet de werkgever met de werkende overleggen. Ze bespreken dan passende maatregelen om het werk eventueel aan te passen. Een andere optie is dat de werkgever vervangend werk aanbiedt. In het uiterste geval kan een werknemer aanspraak maken op de Ziektewet. De werkgever kan een zwangere of een vrouw die borstvoeding geeft, niet verplichten om te werken met stoffen die voor de voortplanting schadelijk zijn.

Drempelwaarde

Werkgevers zijn in eerste instantie verplicht om blootstelling terug te brengen onder de grenswaarde, dit geldt voor alle stoffen. Als er geen wettelijk vastgestelde grenswaarde is, dan is een bedrijf verplicht een eigen private grenswaarde vast te stellen. Vervolgens is de werkgever verplicht om blootstelling voor reprotoxische stoffen (categorie 1) te minimaliseren tot zover als technisch mogelijk. Het verschil met kankerverwekkende en mutagene stoffen is dat voor sommige reprotoxische stoffen een gezondheidskundige drempelwaarde bestaat. Onder deze waarde levert blootstelling geen gezondheidsschade op voor de voortplanting. Voor stoffen waarvoor is aangetoond dat een drempelwaarde bestaat, is blootstellingsreductie tot onder de drempelwaarde voldoende. Dit mag alleen voor stoffen die in de Nationale grenswaardenlijst (bijlage XIII van de grenswaardenlijst) zijn aangewezen met drempelwaarde. Voor andere reprotoxische stoffen geldt de minimalisatieverplichting. 

Blootstelling

De werkgever moet de aard, mate en duur van de blootstelling aan onder andere reprotoxische stoffen bepalen. Dit is vastgelegd in artikel 4.2 van het Arbobesluit.
 
Daarbij moet de werkgever de blootstelling via de inademing en via de huid beoordelen. Blootstelling via inademing kan worden vergeleken met de grenswaarde, want deze is meestal uitgedrukt in hoeveelheid stof per m3. Het bepalen van blootstelling gebeurt bijvoorbeeld aan de hand van metingen of onderbouwd schatten met een adequaat blootstellingsmodel. Mogelijk kan een werkgever zelfs biomonitoring inzetten, bijvoorbeeld via urineonderzoek. Als blijkt dat er een gevaar is voor de gezondheid van de werkende, moet de werkgever doeltreffende maatregelen nemen.

Blootstellingsregistratie

De werkgever is verplicht de stoffen waarmee werkenden werken te registreren in een blootstellingsregister. Werkenden mogen de gegevens over zichzelf (bijvoorbeeld over de mate van blootstelling) inzien. Wat de werkgever moet bijhouden, hangt af van de categorie waarin de stof valt. 
 

Naast de blootstellingsregistratie per werknemer is de werkgever ook verplicht andere zaken met betrekking tot het bedrijf te registreren voor reprotoxische stoffen in categorie 1. 

Aanvullende verplichtingen en aandachtspunten

Er gelden een aantal aanvullende verplichtingen en aandachtspunten voor specifieke situaties. 

Het is van groot belang dat werkgevers aandacht geven aan het werken met reprotoxische stoffen: 

  • bij alle werkenden (mannen én vrouwen) die in dienst zijn of in dienst treden; 
  • als een werkproces met een reprotoxische stof verandert;
  • als een nieuwe reprotoxische stof in gebruik wordt genomen. 

 
De bescherming en het recht op informatie geldt voor alle werknemers. Ook als zij ingehuurd zijn, moet informatie worden verschaft. Als de werkneemster aangeeft dat zij zwanger is of borstvoeding wil geven geeft de werkgever aanvullende informatie over blootstelling aan reproductietoxische stoffen en andere arbeidsgebonden risico’s. Meer informatie vind je in het Informatiekompas Kinderwens, zwangerschap en werk.