In Nederland willen we dat zoveel mogelijk mensen kunnen werken. Ook mensen die een chronische ziekte of een arbeidsbeperking hebben.
Voorbeelden van chronische ziekten zijn onder andere kanker, diabetes, hart- en vaatziekten of longaandoeningen en meer recentelijk, post-COVID. Voorbeelden van arbeidsbeperkingen zijn zintuiglijke, lichamelijke en mentale beperkingen zoals slecht zien of horen of een verstandelijke beperking.
Er is overlap tussen de groep werkenden met een chronische ziekte en de groep met een arbeidsbeperking. Voor een significante groep komt de arbeidsbeperking door een chronische ziekte. Hierbij is de arbeidsbeperking het gevolg van de fysieke en/of mentale gezondheid van de werkende op de werkvloer.
Voor de meeste personen met een chronische ziekte zijn specifieke afspraken over werk of ondersteunende maatregelen niet nodig. Maar soms is het nodig om afspraken te maken over een andere manier van werken: bijvoorbeeld een aangepast takenpakket, het inlassen van extra pauzes en/of extra voorzieningen zoals een aangepast toilet. De werkgever en werkende zijn er samen verantwoordelijk voor dat de werkende met een chronische ziekte of arbeidsbeperking duurzaam goed kan werken binnen de organisatie.
Werkgevers die een persoon met een chronische ziekte of arbeidsbeperking in dienst hebben of nemen lopen soms extra risico’s. Bijvoorbeeld omdat deze werknemers (tijdelijk) minder productief kunnen zijn dan mensen zonder ziekte of beperking. Ook het organiseren van begeleiding op de werkvloer kan als lastig worden ervaren. Tegelijkertijd bewijzen mensen met een arbeidsbeperking hun waarde op de arbeidsmarkt. Ook zij willen meedoen in de maatschappij en leveren hun bijdrage. Een werkgever die iemand in dienst heeft met een arbeidsbeperking kan gebruik maken van verschillende financiële regelingen. Zo moedigt de overheid werkgevers aan om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen en te houden.